Er doen zich twee gevallen voor bij het optellen van breuken
Geval
Laten we leren aan de hand van een voorbeeld – Voeg \(\frac{4}{5} \) en \(\frac{2}{5}\) toe
Als de noemers van de breuk hetzelfde zijn, tel dan gewoon de tellers op en plaats het resultaat boven de gemene deler.
\(\frac{4}{5} + \frac{2}{5} = \frac{4+2}{5} = \frac{6}{5}\)
Geval
Bijvoorbeeld \(^4/_3 \) en \(^2/_5 \) toevoegen. Maak in zulke gevallen de noemers van beide breuken gelijk. Om dergelijke gevallen op te lossen, vindt u het kleinste gemene veelvoud van de noemers.
Het kleinste gemene veelvoud van 3, 5 is 15:
Veelvoud van 3 = 3,6,9,12,15,21
Veelvoud van 5 = 5,10,15,20
Verander nu breuken in gelijkwaardige breuken zodat de noemer van beide breuken 15 is.
\(\frac{4}{3} = \frac{4\times5}{3\times5} = \frac{20}{15}\)
\(\frac{2}{5} = \frac{2\times3}{5\times3} = \frac{6}{15}\)
Nu kun je beide breuken optellen:
\(\frac{20}{15} + \frac{6}{15} = \frac{26}{15}\)