Leiderschap is een proces waarmee een leidinggevende het gedrag en het werk van anderen kan sturen, begeleiden en beïnvloeden om specifieke doelen in een bepaalde situatie te bereiken. Leiderschap is het vermogen van een manager om de ondergeschikten ertoe aan te zetten met vertrouwen en ijver te werken. Leiderschap is het potentieel om het gedrag van anderen te beïnvloeden. Het wordt ook gedefinieerd als het vermogen om een groep te beïnvloeden in de richting van de realisatie van een doel. Leiders zijn nodig om toekomstvisies te ontwikkelen en om de organisatieleden te motiveren om de visies te willen realiseren.
1. Theorie van de grote man
Veel van het werk aan deze theorie is gekoppeld aan het werk van de historicus Thomas Carlyle. Volgens hem is een leider degene die begaafd is met unieke kwaliteiten die tot de verbeelding van de massa spreken. Deze theorie stelt dat sommige mensen worden geboren met de noodzakelijke eigenschappen die hen onderscheiden van anderen en dat deze eigenschappen verantwoordelijk zijn voor het innemen van machts- en autoriteitsposities. De theorie suggereert dat het vermogen om te leiden inherent is - dat de beste leiders worden geboren, niet gemaakt. De leiders worden geboren met precies de juiste eigenschappen en capaciteiten om leiding te geven: charisma, intellect, vertrouwen, communicatie, vaardigheden en sociale vaardigheden. Bovendien stelt het dat deze eigenschappen stabiel blijven in de tijd en tussen verschillende groepen.
2. Eigenschappentheorie
De eigenschapstheorie lijkt erg op de Great Man Theory. Het is gebaseerd op de kenmerken van verschillende leiders - zowel de succesvolle als de niet-succesvolle. Het wordt gebruikt om effectief leiderschap te voorspellen. De resulterende lijsten met eigenschappen worden vervolgens vergeleken met die van potentiële leiders om hun kans op succes of falen te beoordelen. Succesvolle leiders hebben interesses, vaardigheden en persoonlijkheidskenmerken die verschillen van die van de minder effectieve leiders. Er zijn zes eigenschappen die leiders onderscheiden van niet-leiders in de eigenschapstheorie van leiderschap:
3. Contingentietheorie
Deze theorie, ontwikkeld door Fred Fiedler, stelt dat de effectiviteit van een leider afhankelijk is van hoe zijn of haar leiderschapsstijl overeenkomt met de situatie. Dat wil zeggen, de leider moet erachter komen in wat voor soort leiderschapsstijl en de situatie hij of zij gedijt. De contingentietheorie houdt zich bezig met het volgende:
De beste vorm van leiderschap is er een die de perfecte balans vindt tussen gedrag, behoeften en context. Iemands effectiviteit om leiding te geven hing af van de controle over de situatie en de stijl van leidinggeven. Deze theorie gaat ervan uit dat stijlen vastliggen en niet kunnen worden aangepast of gewijzigd. Een leider is het meest effectief wanneer zijn of haar eigenschappen en stijl van leiderschap overeenkomen met de situatie en omgeving om hen heen. De contingentietheorie houdt zich niet bezig met het aanpassen van de leider aan een situatie, maar het doel is om de stijl van de leider te matchen met een compatibele situatie.
4. Situationele theorie
De term 'situationeel leiderschap' is meestal afgeleid van en verbonden met de Situationeel Leiderschapstheorie van Paul Hersey en Ken Blanchard. Deze benadering van leiderschap suggereert de noodzaak om twee belangrijke elementen op de juiste manier op elkaar af te stemmen: de leiderschapsstijl van de leider en het volwassenheids- of paraatheidsniveau van de volger.
De theorie identificeert vier belangrijke leiderschapsbenaderingen:
Naast deze vier benaderingen van leiderschap, zijn er ook vier niveaus van volgervolwassenheid:
Volgens de situationele theorie oefent een leider een bepaalde vorm van leiderschap uit op basis van het volwassenheidsniveau van zijn of haar team.
In de benadering van Hershey en Blanchard is de sleutel tot succesvol leiderschap het afstemmen van de juiste leiderschapsstijl op het bijbehorende volwassenheidsniveau van de medewerkers. Als algemene regel geldt dat elk van de vier leiderschapsstijlen geschikt is voor het bijbehorende volwassenheidsniveau van de werknemer:
Dit is anders dan de eigenschappentheorie. De belangrijkste veronderstelling die ten grondslag ligt aan de gedragstheorie is dat de leiders gemaakt kunnen worden. Het probeert aan te tonen dat niet iedereen geboren leiders zijn, maar er zijn bepaalde gedragingen die kunnen worden geleerd om leiders te worden. Dit zou dus betekenen dat mensen kunnen worden opgeleid om leiders te worden. De gedragstheorieën hebben op deze manier een beter perspectief op leiderschap gegeven door te laten zien dat leiderschap niet alleen bedoeld is voor specifieke mensen, maar dat iedereen een leider kan zijn, aangezien hij leiderschapsgedrag goed kan demonstreren. Het toont leiderschap in een positiever daglicht en helpt ons een meer open-minded benadering van leiderschap te volgen. De nadruk van de gedragstheorieën ligt echter op gedrag en vaardigheden. De theorie suggereert dat effectief leiderschap het resultaat is van veel aangeleerde vaardigheden. Individuen hebben drie primaire vaardigheden nodig om hun volgers te leiden: technische, menselijke en conceptuele vaardigheden.
Leiderschap verschilt van management in die zin dat:
De organisaties die te veel en te weinig worden geleid, presteren niet onder de benchmark. Leiderschap vergezeld van management geeft een nieuwe richting aan en maakt efficiënt gebruik van middelen om deze te bereiken. Zowel leiderschap als management zijn essentieel voor zowel het individuele als het organisatorische succes.