Motivatie beschrijft de wensen of behoeften die het gedrag naar een doel sturen. Het is een drang om zich te gedragen of te handelen op een manier die voldoet aan bepaalde voorwaarden, zoals wensen, verlangens of doelen.
AANDRIJVINGEN EN MOTIEVEN
Motivaties worden vaak onderverdeeld in drijfveren en motieven.
- Aandrijvingen zijn voornamelijk biologisch, zoals dorst, honger, slaperigheid en de noodzaak om ons voort te planten - dit alles leidt ertoe dat we bepaalde activiteiten opzoeken en eraan deelnemen. Aangenomen wordt dat drijfveren afkomstig zijn uit een persoon en mogelijk geen externe stimuli nodig hebben om het gedrag aan te moedigen.
- Motieven worden voornamelijk gedreven door sociale en psychologische mechanismen, zoals werk, gezin en relaties. Ze omvatten factoren zoals lof en goedkeuring.
DRIE COMPONENTEN VOOR MOTIVATIE
Er zijn drie componenten van motivatie:
- richting - wat een persoon probeert te doen
- inspanning – hoe hard iemand zijn best doet
- doorzettingsvermogen - hoe lang een persoon blijft proberen?
Richting wijst de weg, maar inspanning zorgt voor momentum en doorzettingsvermogen bepaalt hoe ver de verandering wordt doorgevoerd. Deze drie componenten zijn geschikt om de mate van motivatie van een persoon of team te beschrijven.
Er zijn twee soorten factoren die de motivatie beïnvloeden:
- Intrinsieke motivatie komt voort uit iemands interne wens om iets te doen (bijv. verantwoordelijkheid, vrijheid om te handelen, ruimte om vaardigheden en capaciteiten te gebruiken en te ontwikkelen, interessant en uitdagend werk, doorgroeimogelijkheden) – ze hebben een dieper en langduriger effect.
- Extrinsieke motivatie wordt gegenereerd door externe factoren die minder verband houden met de specifieke taak, zoals beloningen, promotie, straf – ze hebben een onmiddellijk en krachtig effect, maar zullen niet noodzakelijk lang duren).
THEORIEN VAN MOTIVATIE
I. (INHOUD) THEORIEN NODIG
- Alle behoeftentheorieën richten zich op specifieke behoeften die mensen willen bevredigen. Er zijn verschillende theorieën die motivatie verklaren als gevolg van deze behoeften.
- Het onderliggende concept is de overtuiging dat een onbevredigde behoefte spanning en een toestand van onevenwichtigheid creëert. Om het evenwicht te herstellen, wordt een doel geïdentificeerd dat aan de behoefte zal voldoen en wordt een gedragspad naar dit doel gekozen.
- Al het gedrag wordt gemotiveerd door onbevredigde behoeften.
- Mensen zullen beter gemotiveerd zijn als hun werkervaring aansluit bij hun behoeften en wensen.
- Behoeftentheorieën maken onderscheid tussen primaire behoeften zoals voedsel, slaap en andere biologische behoeften, en secundaire behoeften die worden geleerd en variëren per cultuur en individu
1.1 De behoeftehiërarchie van Maslow

- Zelfrealisatie
- Achting
- Liefde/erbij horen
- Veiligheid
- fysiologisch
- Fysiologische behoeften omvatten honger, dorst, onderdak, seks en andere lichamelijke behoeften.
- Veiligheidsbehoeften omvatten veiligheid en bescherming tegen fysieke en emotionele schade.
- Sociale behoeften omvatten genegenheid, verbondenheid, acceptatie en vriendschap.
- Waarderingsbehoeften omvatten interne waarderingsfactoren zoals zelfrespect, autonomie en prestatie, en externe waarderingsfactoren zoals status, erkenning en aandacht.
- Behoeften aan zelfverwezenlijking omvatten de drang om te worden wat men kan worden; omvat groei, het bereiken van iemands potentieel en zelfontplooiing.
Een individu gaat de treden van de hiërarchie op. Behoeften van "lagere orde" worden extern bevredigd, dat wil zeggen fysiologisch en veiligheid, terwijl behoeften van "hogere orde" intern worden bevredigd, dat wil zeggen sociaal, achting en zelfverwezenlijking.
- Als een lagere behoefte wordt bevredigd, motiveert het niet langer het gedrag; de volgende hogere wordt dominant.
- De vijf behoeften bestaan in een hiërarchie. Hogere behoeften worden pas belangrijk als aan lagere behoeften wordt voldaan.
- Hogere-orde moet zorgen voor meer motivatie.
- Verschillende mensen kunnen verschillende prioriteiten hebben.
1.2 De ERG-theorie van Alderfer
Deze theorie hercategoriseert Maslow's hiërarchie van behoeften in drie eenvoudigere en bredere groepen:
- Bestaansbehoeften - behoefte aan materiaal- en energie-uitwisseling; fundamentele fysiologische en veiligheidsbehoeften.
- Verbondenheidsbehoeften - transacties met de menselijke omgeving, het proces van delen of wederkerigheid; de behoefte aan interpersoonlijke relaties en aandacht; is ongeveer gelijk aan de sociale behoeften van Maslow en een deel van de behoeften van achting.
- Groeibehoeften – mensen doen creatieve of productieve inspanningen voor zichzelf, de behoefte aan persoonlijke groei en zelfontplooiing; een deel van Maslow's behoeften op het gebied van achting en zelfvervulling.
1.3 De behoeften van McClelland
David McClelland stelde de behoeften/prestatie-motivatietheorie voor - deze stelt dat menselijk gedrag wordt beïnvloed door drie behoeften:
- Behoefte aan prestatie is de drang om uit te blinken, te presteren in relatie tot een reeks normen, te worstelen om succes te behalen.
- Behoefte aan macht is de wens om het gedrag van een ander te beïnvloeden volgens jouw wens.
- Behoefte aan affiliatie is een behoefte aan open en sociale interpersoonlijke relaties gebaseerd op samenwerking en wederzijds begrip.
1.4 Herzbergs twee-factorenmodel
Er zijn een aantal factoren die tot tevredenheid leiden en een aantal factoren die juist ontevredenheid voorkomen. Volgens Herzberg is het tegenovergestelde van bevrediging geen bevrediging; en het tegenovergestelde van ontevredenheid is geen ontevredenheid.
- Motivators – factoren die mensen echt motiveren, ook wel satisfiers genoemd, zorgen voor intrinsieke motivatie. Voorbeelden voor motivatoren: erkenning, groei en loopbaanontwikkelingsmogelijkheden, verantwoordelijkheid, autonomie, zelfontplooiing
- Hygiënefactoren – ook wel dissatisfiers genoemd; hun afwezigheid zou mensen demotiveren, maar hun aanwezigheid verbetert niet noodzakelijkerwijs de motivatie; in wezen de omgeving beschrijven, weinig effect op positieve werkattitudes. Voorbeelden voor hygiënefactoren - salaris, werkomstandigheden, relaties met leidinggevenden en collega's.
II. PROCES COGNITIEVE THEORIEN
- Nadruk op psychologische processen die van invloed zijn op motivatie en basisbehoeften.
- Bezig met de percepties van mensen en de manier waarop ze die interpreteren en begrijpen.
- Mensen zullen zeer gemotiveerd zijn als ze de middelen kunnen beheersen om hun doelen te bereiken.
2.1 Verwachtingstheorie door Vroom
Het stelt dat de intensiteit van een neiging om op een bepaalde manier te presteren afhankelijk is van de intensiteit van de verwachting dat de uitvoering zal worden gevolgd door een bepaald resultaat en van de aantrekkingskracht van het resultaat op het individu.
2.2 Doelstellingstheorie door Edwin Locke
Deze theorie stelt dat het stellen van doelen in wezen gekoppeld is aan taakuitvoering. Het stelt dat specifieke en uitdagende doelen samen met passende feedback bijdragen aan hogere en betere taakuitvoering. Duidelijke, bijzondere en moeilijke doelen zijn een grotere motiverende factor dan gemakkelijke, algemene en vage doelen. Deelname aan het stellen van doelen is belangrijk en doelen moeten worden overeengekomen. Zolang ze worden geaccepteerd, leiden veeleisende doelen tot betere prestaties dan gemakkelijke doelen.
2.3 Versterkingstheorie door Skinner
Het stelt dat het gedrag van een individu een functie is van de gevolgen ervan. Het is gebaseerd op de wet van het effect, dat wil zeggen dat het gedrag van een individu met positieve gevolgen de neiging heeft om te worden herhaald, maar het gedrag van een individu met negatieve gevolgen wordt meestal niet herhaald.
2.4 Aandelentheorie door Adams
De basiscomponenten van de gelijkheidstheorie zijn inputs, resultaten en referenten. Na een interne vergelijking waarin medewerkers hun uitkomsten vergelijken met hun input, maken ze vervolgens een externe vergelijking waarin ze hun O/I-ratio vergelijken met de O/I-ratio van een referent, een persoon die in een vergelijkbare functie werkt of anderszins vergelijkbaar.
Verhouding | Perceptie vergelijking |
O/I a < O/I b | Onderbeloond (aandelenspanning) |
O/I a = O/I b | Eigen vermogen |
O/I a > O/I b | Overbeloond (aandelenspanning) |
III. ANDERE POPULAIRE THEORIEN
Gedragstheorie (Skinner): gedrag wordt geleerd uit ervaring, leren vindt vooral plaats door middel van bekrachtiging.
Sociale leertheorie (Bandura) stelt het belang van versterking als een determinant van toekomstig gedrag, het belang van interne psychologische factoren, met name verwachtingen.
Attributietheorie (Gast) verklaring van prestaties nadat we veel moeite en motivatie in een taak hebben gestoken; 4 soorten verklaringen: bekwaamheid, inspanning, moeilijkheidsgraad van de taak en geluk; motivatie hangt af van de factor die wordt gebruikt om succes of falen te verklaren.
Rolmodellering: mensen kunnen gemotiveerd zijn als ze de kans krijgen om hun eigen gedrag te modelleren naar een 'rolmodel', dat wil zeggen iemand met een werk- of leiderschapsstijl als inspiratie en positief voorbeeld.