Erfelijkheid is het proces waarbij ouders via genen kenmerken of eigenschappen doorgeven aan hun nakomelingen. Genen zijn de basiseenheden van erfelijkheid en bestaan uit DNA. DNA bevat de instructies voor het bouwen en onderhouden van een organisme. Deze instructies zijn georganiseerd in segmenten die genen worden genoemd en die zich bevinden op structuren die chromosomen worden genoemd.
Elk organisme heeft een bepaald aantal chromosomen, die zich in de kern van de cel bevinden. Mensen hebben bijvoorbeeld 23 paar chromosomen, wat het totaal op 46 brengt. Eén set van 23 chromosomen wordt geërfd van de moeder en de andere set is van de vader. Deze combinatie van chromosomen bepaalt de genetische samenstelling van een individu, inclusief fysieke kenmerken, en in sommige gevallen de aanleg voor bepaalde ziekten.
Genen bestaan uit een reeks DNA-basen: adenine (A), thymine (T), cytosine (C) en guanine (G). De volgorde van deze basen bepaalt de informatie die beschikbaar is voor het opbouwen en onderhouden van een organisme, vergelijkbaar met de manier waarop letters van het alfabet in een bepaalde volgorde verschijnen om woorden en zinnen te vormen.
Gregor Mendel, een 19e-eeuwse Oostenrijkse monnik, voerde experimenten uit met erwtenplanten die de basis legden voor ons begrip van erfelijkheid. De experimenten van Mendel leidden tot twee belangrijke wetten:
Deze wetten helpen bij het verklaren van de overervingspatronen van eigenschappen die worden gereguleerd door afzonderlijke genen met twee allelen. Eén allel voor elk gen kan dominant zijn, wat betekent dat de eigenschappen ervan die van het andere, recessieve allel overschrijven.
Punnett-vierkanten zijn een hulpmiddel dat wordt gebruikt om de uitkomst van genetische kruisingen te voorspellen. Door de mogelijke combinaties van allelen die zouden kunnen voortkomen uit een genetische kruising in kaart te brengen, kunnen wetenschappers en genetici de waarschijnlijkheid voorspellen dat nakomelingen bepaalde eigenschappen erven.
Als we bijvoorbeeld een erwtenplant hebben die heterozygoot is voor de bloemkleur (Rr, waarbij R het allel is voor rode bloemen, en r het allel is voor witte bloemen), en we kruisen deze met een andere heterozygote plant (Rr), dan Het Punnett-vierkant zou er als volgt uitzien:
R | R | |
R | RR | Rr |
R | Rr | rr |
In dit geval is er een kans van 75% (3 op 4) dat de nakomelingen rode bloemen zullen hebben (RR of Rr), en een kans van 25% (1 op 4) dat ze witte bloemen zullen hebben (rr).
Hoewel de wetten van Mendel een basis bieden voor het begrijpen van erfelijkheid, volgen niet alle eigenschappen Mendeliaanse overervingspatronen. Enkele voorbeelden van niet-Mendeliaanse overerving zijn:
Hoewel genen een cruciale rol spelen bij het bepalen van de eigenschappen van een organisme, kan de omgeving ook beïnvloeden hoe deze eigenschappen tot uiting komen. De kleur van hortensiabloemen kan bijvoorbeeld veranderen afhankelijk van de pH-waarde van de grond waarin ze zijn geplant. Op dezelfde manier kunnen voeding en lichaamsbeweging eigenschappen zoals lichaamsgewicht en spiermassa beïnvloeden.
Erfelijkheid is een complex proces dat wordt beïnvloed door genen, chromosomen en de omgeving. Door de studie van erfelijkheid hebben wetenschappers een dieper inzicht gekregen in de manier waarop eigenschappen van de ene generatie op de volgende worden doorgegeven, waardoor de deur wordt geopend voor vooruitgang in de genetica, de geneeskunde en de biotechnologie.