Neuronen worden ook wel zenuwcellen genoemd. Bijna 86 miljard zenuwcellen werken samen in het zenuwstelsel om te communiceren met de rest van het lichaam.
In deze les leer je over
Neuronen zijn de gespecialiseerde cellen die chemische en elektrische signalen in de hersenen doorgeven; het zijn de fundamentele bouwstenen van het centrale zenuwstelsel. Ze zenden en ontvangen signalen waarmee we onze spieren kunnen bewegen, onze omgeving kunnen voelen, dingen kunnen onthouden en nog veel meer.
Een neuron heeft vier hoofdonderdelen:
Een enkel neuron kan duizenden dendrieten hebben, dus het kan communiceren met duizenden andere cellen, maar slechts met één axon.
Myelineschede
Het axon is bedekt met een myeline-omhulsel, een vetlaag die het axon isoleert en het elektrische signaal veel sneller laat reizen. De knoop van Ranvier is elke opening in de myelineschede die het neuron blootlegt en maakt een nog snellere overdracht van een signaal mogelijk.
gliacellen
Myeline wordt geproduceerd door gliacellen die niet-neuronale cellen zijn die het zenuwstelsel ondersteunen. Glia-functie om neuronen op hun plaats te houden, ze te voorzien van voedingsstoffen, isolatie te bieden en ziekteverwekkers en dode neuronen te verwijderen. In het centrale zenuwstelsel worden de gliacellen die de myelineschede vormen, oligodendrocyten genoemd; in het perifere zenuwstelsel worden ze Schwann-cellen genoemd.
Op basis van hun rol kunnen de neuronen worden onderverdeeld in drie klassen:
Interneuronen zijn de meest talrijke klasse van neuronen en zijn betrokken bij het verwerken van informatie, zowel in eenvoudige reflexcircuits als in complexere circuits in de hersenen.
Wanneer een stimulus wordt ontvangen door een sensorisch neuron, wordt de impuls door dendrieten naar het cellichaam geleid. De impuls reist door het cellichaam en wordt door het axon naar de eindborstel gedragen, een verzameling vezels die zich van het axon uitstrekken. Hier veroorzaakt de impuls een afgifte van chemicaliën die de impuls door de synaps laten reizen. Een impuls reist langs de zenuwbanen terwijl elektrische ladingen over elk neuraal celmembraan bewegen. Ionen die over het membraan bewegen, zorgen ervoor dat de impuls langs de zenuwcellen beweegt.
Het verschil in het aantal positief en negatief geladen ionen veroorzaakt elektrische lading aan elke kant van het celmembraan - dit produceert een rustpotentiaal. Neuronen hebben een rustpotentiaal van ongeveer 70 millivolt (mV).
In het bijzonder pompen de celmembraaneiwitten natriumionen (Na+) uit het neuron en pompen kaliumionen (K+) het neuron in. Deze beweging van zowel de Na+- als de K+-ionen produceert een negatieve lading aan de binnenkant van het celmembraan van het neuron.
Wanneer een neuron wordt gestimuleerd door een ander neuron of door een omgevingsstimulus, begint een impuls. De celmembranen beginnen de stroom van ionen te veranderen en een omkering van ladingen resulteert in het 'actiepotentiaal'. Een impuls die het ene neuron verandert, verandert het volgende. Dit is hoe de impuls langs het pad beweegt.