Google Play badge

mendeliaanse overerving


In de jaren 1860 introduceerde een Oostenrijkse wetenschapper genaamd Gregor Mendel een nieuwe overervingstheorie.

Eerder werd aangenomen dat de 'essenties' van de ouders samenvloeien, net zoals rode en gele kleuren samenvloeien om een sinaasappel te geven, wat resulteert in overerving. Op basis van zijn experimentele werk met erwtenplanten introduceerde Mendel drie principes van overerving:

  1. Wet van segregatie die stelt dat tijdens de voortplanting de overgeërfde factoren (allelen genaamd) zich in voortplantingscellen scheiden door een proces dat meiose wordt genoemd. Deze gescheiden allelen worden vervolgens willekeurig herenigd tijdens de bevruchting.
  2. Assortimentswet stelt dat verschillende paren allelen die zich op verschillende chromosomen bevinden, onafhankelijk van elkaar worden geërfd. Daarom heeft de overerving van genen op de ene locatie in een genoom geen invloed op de overerving van genen op een andere locatie.
  3. De wet van dominantie stelt dat wanneer paring plaatsvindt tussen twee organismen met verschillende eigenschappen, elk nageslacht het kenmerk van slechts één ouder vertoont. Als de dominante factor aanwezig is in een individu, zal de dominante eigenschap resulteren. De recessieve eigenschap treedt alleen op als beide factoren recessief zijn.

Volgens het Mendeliaanse concept van overerving hangt de overerving van een eigenschap af van het doorgeven van allelen. Voor een bepaalde eigenschap erft een individu één gen van elke ouder, zodat het individu een paring van twee genen heeft, waarvan de ene dominant kan zijn ten opzichte van de andere.

Als de twee allelen die het paar voor een eigenschap vormen identiek zijn, wordt gezegd dat het individu homozygoot is. Een homozygote eigenschap wordt geschreven als BB of bb.

Als de twee genen verschillend zijn, dan is het individu heterozygoot voor de eigenschap. Een heterozygote eigenschap wordt geschreven als Bb

Het allel dat zich uitdrukt ten koste van een alternatief allel wordt het dominante allel genoemd. Dominante allelen worden weergegeven met hoofdletters.

Het allel waarvan de expressie wordt onderdrukt in aanwezigheid van een dominant allel wordt het recessieve allel genoemd. Recessieve allelen worden weergegeven door kleine letters.

Fenotype en genotype

Het fenotype van een organisme is al zijn waarneembare kenmerken. Het fenotype wordt beïnvloed door zowel het genotype als de omgeving. Het genotype van een organisme is de specifieke allelcombinatie voor een bepaald gen of een reeks genen die het draagt.

Autosomale eigenschappen worden gecontroleerd door genen op een van de 22 menselijke autosomen. De piek van de weduwe, de duim van de lifter en de aanhechting van de oorlel zijn voorbeelden van autosomale kenmerken.

In tegenstelling tot de autosomale eigenschappen, zijn er eigenschappen die worden gecontroleerd door genen op de geslachtschromosomen. Dit worden geslachtsgebonden kenmerken of X-gebonden kenmerken in het geval van het X-chromosoom genoemd.

Mannetjes hebben slechts één X-chromosoom, ze hebben slechts één allel voor elke X-gebonden eigenschap. Daarom komt een recessief X-gebonden allel altijd tot expressie bij mannen. Ze erven het altijd van hun moeders en ze geven het door aan al hun dochters, maar geen aan hun zonen.

Vrouwtjes hebben twee X-chromosomen; ze hebben twee allelen voor elke X-gebonden eigenschap. Daarom moeten ze twee exemplaren van het recessieve allel erven om de recessieve eigenschap tot uitdrukking te brengen. Dit verklaart waarom X-gebonden recessieve eigenschappen minder vaak voorkomen bij vrouwen dan bij mannen. Rood-groen kleurenblindheid is bijvoorbeeld een recessieve X-gebonden eigenschap. Meer dan één recessief gen op het X-chromosoom codeert voor deze eigenschap, die vrij vaak voorkomt bij mannen, maar relatief zeldzaam bij vrouwen.

Download Primer to continue