Kingdom Plantae omvat alle planten op aarde. Ze zijn meercellig, eukaryoten, en bestaan uit een stijve structuur die het celmembraan omringt dat de 'celwand' wordt genoemd. De meeste planten hebben ook een groen gekleurd pigment, 'chlorofyl' genaamd, dat heel belangrijk is voor de fotosynthese.
In deze les bespreken we de indeling van het plantenrijk in vijf subgroepen - thallophyta, bryophyta, pteridophyta , gymnospermen en angiospermen.
Het plantenrijk heeft de volgende zes karakteristieke kenmerken:
Een plantenrijk is een enorme groep; daarom wordt het koninkrijk verder ingedeeld in subgroepen. Classificatieniveaus zijn gebaseerd op de volgende drie criteria: plantlichaam, vaatstelsel en zaadvorming.
Op basis van al deze factoren is het plantenrijk ingedeeld in de volgende vijf subgroepen.
Laten we elke subgroep verder bespreken.
Thallophytes (Griekse woorden: thallos = jonge scheut en phyton = plant) zijn eenvoudige, autotrofe niet-vasculaire planten die een goed gedifferentieerde lichaamsstructuur missen. Deze omvatten leden met primitieve en eenvoudige lichaamsontwerpen zoals groene algen en bruine algen. Veelvoorkomende voorbeelden zijn Spirogyra, Chara, Ulothrix, enz.
Deze groeien in gespecialiseerde habitats:
Bryophytes (Griekse woorden: bryon = mos en phyton = plant) hebben een gedifferentieerd plantenlichaam zoals stengel, bladstructuren. Maar ze missen een vasculair systeem voor het transport van stoffen door het plantenlichaam. Bryophytes zijn te vinden in zowel land- als waterhabitats en staan daarom bekend als amfibieën van het plantenrijk. Ze komen het meest voor op vochtige en schaduwrijke plaatsen. Sommige bryophyten groeien ook in diverse habitats, zoals extreem droge of waterige habitats. Ze planten zich seksueel voort. Antheridium is de mannelijke geslachtsorganen en archegonium is het vrouwelijke geslachtsorgaan. Mossen en Marchantia behoren tot deze subgroep.
De pteridophytes (Griekse woorden: pteron = veer en phyton = planten) verwijst naar al die planten met veren als bladeren van varens. Ze hebben goed gedifferentieerde structuren zoals stengel, wortel, bladeren en een vasculair systeem. Ze hebben geen bloemen of zaden. Deze planten zijn meestal terrestrische. Ze geven de voorkeur aan schaduwrijke habitats. Varens, paardenstaarten, Marsilea zijn enkele veelvoorkomende voorbeelden van Pteridophytes.
Gymnospermen (Griekse woorden: gymno = naakt en sperma = zaad) zijn planten met een goed gedifferentieerd plantenlichaam, vasculair systeem en ze dragen zaden. De zaden van gymnospermen zijn naakt, wat betekent dat ze niet zijn ingesloten in een vrucht. Tot deze groep behoren de meerjarige, groenblijvende houtachtige bomen. Dennen, sequoia's, enz. zijn enkele voorbeelden.
Angiospermen (Griekse woorden: angio = bedekt en sperma = zaad) zijn ook zaaddragende planten met een goed gedifferentieerd plantenlichaam. In tegenstelling tot gymnospermen zijn zaden van angiospermen ingesloten in de vruchten. Angiospermen zijn algemeen bekend als bloeiende planten. Fruit, granen, groenten, bomen, struiken, grassen en bloemen zijn angiospermen. De meeste planten die we tegenwoordig eten zijn angiospermen.
Zaden ontkiemen uit de embryonale bladeren die zaadlobben worden genoemd. Afhankelijk van het aantal zaadlobben dat in zaden aanwezig is, worden angiospermen in tweeën verdeeld: eenzaadlobbigen of eenzaadlobbigen (één zaadlob) en tweezaadlobbigen of tweezaadlobbigen (twee zaadlobben).
Het plantenrijk is ook ingedeeld in twee groepen: 'cryptogamen' en 'phanerogamen' op basis van hun vermogen tot zaadvorming.
Cryptogamen zijn planten die geen goed ontwikkelde of opvallende voortplantingsorganen hebben. Ze hebben verborgen voortplantingsorganen en produceren geen zaden. De thallofyten, de bryophyten en de pteridophyten zijn 'cryptogamen'. Voortplanting in alle drie de groepen vindt plaats door middel van sporenvorming.
Planten met opvallende voortplantingsorganen die zaden produceren, worden fanerogamen genoemd. Gymnospermen en Angiospermen behoren tot de groep fanerogamen.