We weten dat alles om ons heen levend kan zijn, zoals dieren, mensen en planten, of niet-levend, zoals rotsen, zand en water. Levende wezens zijn in staat tot voortplanting, groei, homeostase en reactie op stimuli, ze belichamen eigenschappen van het leven en worden in de biologie organismen genoemd. Organismen worden herkend aan een georganiseerde structuur. Het organisme is een synoniem voor een levensvorm. Op aarde is ongeveer 8,7 miljoen (plusminus 1,3 miljoen) het nieuwe, geschatte totale aantal soorten.
In deze les gaan we het volgende leren:
Levende wezens die georganiseerde structuren hebben, zich voortplanten, groeien, kunnen reageren op stimuli en homeostase behouden, worden organismen genoemd. Organismen kunnen bestaan uit een enkele prokaryotische cel, en deze worden prokaryoten genoemd, of kunnen bestaan uit eukaryotische cellen, en deze worden eukaryoten genoemd. Prokaryoten missen een aparte celkern en hun DNA is niet georganiseerd in chromosomen. Eukaryotische cellen zijn veel ingewikkelder dan die van prokaryoten en hebben een kern die is omgeven door een kernomhulsel.
Alle organismen kunnen bestaan uit één cel of uit meer dan één cel. Van daaruit kunnen organismen worden ingedeeld in twee verschillende categorieën: eencellige micro-organismen en meercellige organismen.
Meercellige organismen bestaan uit meer dan één cel, variërend van organismen die bestaan uit een paar tot triljoenen cellen. Ons lichaam bestaat uit triljoenen cellen. Deze organismen zijn dieren, planten en schimmels.
Meercellige organismen cellen zijn in staat om specifieke functies uit te voeren. Een groep van zulke cellen wordt een weefsel genoemd. Verschillende soorten weefsel werken samen in de vorm van een orgaan.
Eencellige micro-organismen bestaan uit slechts één cel. Zulke organismen zijn protisten, bacteriën en archaea.
Maar zowel eencellige micro-organismen als meercellige organismen delen dezelfde kenmerken, namelijk:
Het proces waarbij organismen hun voedsel tot zich nemen, wordt voeding genoemd. Alle levende organismen hebben voedsel nodig om te groeien, in leven te blijven en energie te krijgen.
Ademhaling is een essentieel levensproces dat door alle levende organismen wordt uitgevoerd om de energie te leveren die organismen nodig hebben om te functioneren. Cellen hebben de energie die door dit proces wordt gevormd nodig en gebruiken deze om te helpen bij levensprocessen, zodat organismen kunnen overleven en zich kunnen voortplanten. Het wordt ook wel cellulaire ademhaling genoemd, omdat het in de cellen gebeurt.
Ademhaling omvat gewoonlijk de uitwisseling van twee gassen: zuurstof en koolstofdioxide. De cellen nemen zuurstof op en geven koolstofdioxide af. Deze vorm van ademhaling wordt aerobe ademhaling genoemd. Een andere vorm is anaerobe ademhaling, die wordt uitgevoerd zonder zuurstof.
![]() | ![]() |
![]() | ![]() |
Alle levende organismen bewegen . Terwijl het voor sommigen te vanzelfsprekend is, zoals dieren, is het voor anderen niet zo, zoals planten. Alle organismen bewegen op verschillende manieren en met behulp van verschillende organen. Dieren bewegen met behulp van hun spier- en skeletstelsels. De beweging van een organisme van de ene naar de andere plaats wordt voortbeweging genoemd.
Excretie is het verwijderen van giftige stoffen, afvalproducten van de stofwisseling en stoffen in overmaat uit het lichaam van een organisme. Alle levende wezens scheiden uit. Als gevolg van de vele chemische reacties die in cellen plaatsvinden, ontstaan er afvalstoffen. Organismen moeten zich ontdoen van afvalstoffen omdat ze de cellen kunnen vergiftigen.
Groei is de toename in grootte en massa van dat organisme. Voor meercellige organismen gebeurt dit door meer cellen te maken. Eencellige organismen kunnen één cel blijven, maar ze groeien ook. De transformatie van het organisme terwijl het door het groeiproces gaat, wordt ontwikkeling genoemd.
Alle levende organismen hebben het vermogen om nakomelingen te produceren. Elk individueel organisme bestaat als resultaat van voortplanting. Voortplanting is een fundamenteel kenmerk van alle bekende levensvormen. Er zijn twee vormen van voortplanting:
Organismen kunnen stimuli om zich heen voelen en erop reageren . Alles in de omgeving dat een verandering veroorzaakt, wordt een stimulus genoemd. Stimuli kunnen extern of intern zijn. Organismen reageren op veel stimuli, waaronder licht, temperatuur, water, geur, druk, etc. Een bloem die opengaat in het zonlicht is een voorbeeld van een plant die reageert op stimuli.
Om goed te kunnen functioneren, hebben cellen geschikte omstandigheden nodig die niet constant zijn (temperatuur, pH, etc.). Maar ondanks de veranderingen in de omgeving, zijn organismen in staat om interne omstandigheden binnen een nauw bereik te handhaven. Dit proces wordt homeostase genoemd. Alle levende organismen, of ze nu eencellig of meercellig zijn, vertonen homeostase.
Wat hebben we geleerd?